3. Houd je in moeilijke tijden vast aan zijn grote liefde
Job houdt vast aan Gods grote liefde, ook als hem lange tijd de vreselijkste dingen overkomen. Hij zegt: 'Al zou Hij mij doden, zou ik niet hopen?' (13:15, HSV).
Hoewel Job een onberispelijk en rechtschapen leven had geleid, ontzag had gehad voor God en het kwaad had gemeden (1:1), was hij niet volmaakt. Hij heeft het over 'de zonden van mijn jeugd' (13:26) en zegt: 'U zou mijn wandaad in een buidel weggesloten hebben, mijn fouten hebben toegedekt' (14:17).
De fout van Jobs vrienden was, dat ze zijn leed koppelden aan zijn zonde. In dit gedeelte zien we dat Job steeds gefrustreerder raakt door wat zijn vrienden zeggen. Zij hebben het maar over 'zonde' (11:6,14) en veroordelen Job eigenlijk (v.5). Ze praten in clichés en bieden geen echte troost.
Uiteindelijk heeft Job er genoeg van en zegt: 'Maar net als jullie heb ik mijn verstand, ik ben niet jullie mindere. Wie weet dit soort dingen niet?' (12:3). 'Wat jullie weten, weet ik ook' (13:2). Hij zegt tegen hen dat ze maar beter niets kunnen zeggen: 'O, wilden jullie maar eens zwijgen, dat zou wel een blijk van wijsheid zijn' (v.5).
We hebben zulke wijsheid nodig als mensen lijden, zodat we niet direct klaarstaan met gladde praatjes, maar Gods grote liefde laten zien in ons handelen en heel voorzichtig zijn met wat we zeggen.
Job heeft een heel wat gezondere houding dan zijn vrienden. In zijn ellende ervaart hij een intens gevoel van eenzaamheid en schreeuwt hij het uit tot God: 'Waarom verbergt u uw gezicht en behandelt u mij als uw vijand' (v.24). Na de dood van zijn vrouw schreef C.S. Lewis zijn boek 'Verdriet, dood en geloof', waarin hij dit soort ervaring beschrijft als 'een deur die in je gezicht wordt dichtgesmeten'.
Maar ondanks dit alles kan Job tegen God zeggen: 'Al zou hij mij doden, zou ik niet hopen?' (v.15, HSV). Hij kent God en vertrouwt Hem, ook in zijn allerdiepste wanhoop.
Weet en vertrouw erop dat de lengte van je leven uiteindelijk wordt bepaald door God en dat Hij 'het aantal maanden dat [je] leeft bepaalt' en dat niemand de grens die God stelt kan overschrijden (14:5).
Tegelijkertijd krijgt Job klaarblijkelijk een glimp te zien van het leven na de dood waarin niets, ook de dood niet, je kan scheiden van Gods grote liefde: 'Als een man gestorven is, zal hij dan weer levend worden? Dan zou ik alle dagen van mijn strijd hopen, totdat er voor mij verandering zou komen' (v.14, HSV; zie ook 19:25 ev.).
Jij en ik hebben het zoveel beter dan Job, omdat we weten van het kruis en de opstanding van Jezus. Wij hebben een vaste hoop op een eeuwig leven in Gods nabijheid, waar we ons voor altijd kunnen koesteren in zijn grote liefde.
Naarmate het verhaal van Job vordert, zien we dat hij gelijk heeft om te blijven vertrouwen op God. God legt Job nooit uit waarom hij zoveel ellende moest doorstaan, maar Jobs vertrouwen in Gods liefde wordt gerechtvaardigd. In al onze ellende moeten we op de een of andere manier vasthouden aan de wonderen van Gods liefde en trouw (Psalm 17:7, WV).
Heer, dank U dat ik mag vertrouwen op uw grote liefde, ook al is er zo veel in deze wereld wat ik niet begrijp. Help me vandaag en iedere dag om me te koesteren in uw grote liefde voor mij.
|